WIE BEKOSTIGDE HET SLAPHANGERSTRAATJE? 

 

 

Inleiding

 

De Prosper Claeysstraat, zijstraat van de Koning Albertlaan in het Sint-Pietersstationbuurt, staat bij de Gentenaars bekend als het slaphangersstraatje. Ze werd begin 20ste eeuw aangelegd en bebouwd om behoeftige gehuwde ouderen te huisvesten. In die tijd waren de rusthuizen nog niet gemengd en werden oudere koppels uit elkaar gerukt.

Volgens de snelinventaris Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen, deel Gent 4nc werden straat en bebouwing in 1912 gerealiseerd. Vermoedelijk werden de werken reeds eerder aangevat, want al in 1911 werd er een plechtige inhuldiging georganiseerd. De typische eenheidsbebouwing in neotraditionele stijl was een ontwerp van architect E. De Heem.

Het bouwproject lag zo goed als volledig in de handen van het Bureau van Weldadigheid (BvW). Samen met de Commissie voor Burgerlijke Godshuizen (de Hospicen) was dat Bureau de voorganger van het OCMW, De financiering was echter politiek getint en kwam vooral van de liberale kant. Rekening houdende met de politieke zeden in die jaren, is het niet verwonderlijk dat de liberalen met projecten naar voren kwamen die wilden concurreren met katholieke initiatieven.

Elk origineel huisje in de straat heeft een gedenksteen naast de deur met daarop de naam van de maatschappij of persoon die tot de financiering bijdroeg. Sommige personen deden dat via een vereniging, andere in eigen naam door bemiddeling van het BvW. De straat werd niet in één stuk gebouwd. Men begon aan de zijde van de Patijntjestraat en de bebouwing groeide zo verder naar de Koning Albertlaan toe.

 

Maatschappijen

 

Onder de maatschappijen die bijdroegen vinden we gekende groepen zoals het Van Crombrugghe’s Genootschap en de Officiële Dekenbond. Het Genootschap is een sociaal-culturele vereniging, gesticht in 1857 door een aantal leerkrachten en oud-leerlingen van het Stedelijk Onderwijs Gent. De vereniging is genoemd naar burgemeester Van Crombrugghe, die zoveel voor de Gentse gemeentescholen had gedaan (zie www.vcg.be). ‘van Crombrugghes’s  hield zich niet alleen bezig met culturele aangelegenheden, maar organiseerde ook regelmatig concerten om weldadige projecten te kunnen financieren.

De Officiële Dekenbond werd in 1903 gesticht om alle dekenijen bij elkaar te brengen in een officieel kader. Gebuurtedekenijen waren al in de middeleeuwen actief. Ze zorgden vooral voor veiligheid en hygiëne in de vele buurten van de stad. Rond het begin van de vorige eeuw voelden de afzonderlijke buurtcomités steeds meer de nood om met elkaar te kunnen samenwerken. De winkeliers en handelaars, die de ruggengraat vormden van de dekenijen, hadden ook oog voor armoede en deelden regelmatig brood en goederen uit aan de ‘sukkelaars’ in hun buurt. Het was dan ook de Dekenbond die in 1911 de straat inhuldigde met een stoet vanuit het centrum met de bekende fanfare van de weesjongens, de kulders, aan de kop. Later zou de bond ook nog een vijftal huisjes schenken.

Naast deze twee verenigingen brachten ook minder en niet gekende groeperingen een flink steentje bij. Een nog bestaande groep is de vrijmetselaarsloge Le Septentrion. Deze vierde in 1911, in de periode dat de straat in de steigers stond, haar honderdjarig bestaan. Nadat de overheid op het einde van de 18de eeuw de vrijmetselarij verboden had, zag er in Gent een nieuwe loge het licht onder impuls van de Franse bezetter. Hippolyte Metdepenningen, advocaat en orangist, wiens standbeeld ons oud justitiepaleis siert, was lang leider van deze loge.

Een andere belangrijke bijdrage kwam van de filantropische vereniging Zonder Naam Niet Zonder Hart. Deze werd in 1855 gesticht door enkele liberalen die iets wilden doen aan de armoede. Anoniem klopten enkele van hen aan bij katholieke instellingen maar ze werden geweigerd met als excuus ze geen naam wilden voorleggen. Zij stichtten dan maar zelf aan weldadigheidgroep en kozen dan ook een naam dat herinnerde aan de weigering. De vereniging bestaat nog steeds, maar de anonimiteit zorgt er voor dat vrijwel niemand van hun bestaan afweet. De Zonder-Naamstraat bij de Dampoort huldigt hun werk.

Niet meer bestaande, en daardoor onbekende verenigingen zijn De Romeinen en L’Union. De leden van de eerste groepering dankten hun naam aan hun stamkroeg Café de Rome. De drankgelegenheid heeft nu zijn functie verloren, maar het huis bestaat nog steeds aan de Kleine Vismarkt, tussen de Groentenmarkt en het Sint-Veerleplein, teruggetrokken van de rooilijn en uitgevend op het water. In dat café was een filantropische vereniging actief genaamd “Les Romains”. Voorzitter was Polidor Vanden Eeden, een handelsreiziger. Zijn broers waren allen musici. Jean, één ervan, was een bekende componist. De Romeinen gaven gedurende lange tijd ook grote bedragen aan de Zonder Naam Niet Zonder Hart.

Over l’Union, gesticht in 1842, lezen we in het boek “De Gentse Feesten”, verschenen in 1993, dat de vereniging bestond uit een 400-tal "gepatenteerde ingezetenen", met andere woorden: grotere handelaars en winkeliers. De maatschappij presenteerde zich als apolitiek, maar haar leden behoorden vrijwel allen tot de liberale strekking. Haar zetel bevond zich op de Kouter, tussen de Hoofdwacht (later de Handelsbeurs) en het verdwenen Posthotel. De maatschappij zette zich enorm in om Gent op de kaart te zetten via het organiseren van feesten. Naast kermissen en paardenwedrennen richtte l’Union ook concerten en bals in. Deze initiatieven trokken veel bezoekers, die dan ook veel centen in de kas lieten belanden. In 1901 sloot de vereniging de boeken. Vandaar dat de gedenkplaat in de Prosper Claeysstraat vermeldt: “Enige leden van de gewezene maatschappij LUnion Kouter”. Vermoedelijk werden de laatste centen van de vereniging geschonken aan het BvW.

 

Privé personen

 

Verschillende huizen werden echter betaald uit private fondsen. Meestal ging het om mensen die geen erfgenamen hadden. Door de schenking waren ze zeker dat hun bezittingen de armen konden helpen en niet in de stads- of staatskas belandden.

Prosper Claeys (1834-1910) mag hier zeker als eerste vermeld worden. Hij studeerde rechten en was reeds zeer jong lid van de Zonder Naam. Zijn vader was brouwer en veel familieleden zaten in de politiek. Naast journalist was hij ook een befaamde geschiedschrijver en publiceerde hij talloze werken over Gent. In 1862 werd hij armmeester en later voorzitter van het Bureau van Weldadigheid. Hij was dan ook de motor en de steunpilaar van het hele project in deze straat, die terecht naar hem genoemd werd. Hij had een relatie met Mathilda Julia Henrica Fredericq, een nicht van Paul Fredericq, de latere rector van de Universteit.

J.J. Dierman (?-?) was met vijf huizen de belangrijkste private schenker. De firma Dierman ontstond in Gent in 1813. Stichter Lieven begon met een kleine spinnerij in Groot Meerhem. In 1840 werden in de Ham nieuwe gronden aangekocht, waarop men industrieel gebouw verrees, dat er nu nog steeds staat en nog steeds de latere overnemer, de NV Milleken Europe, huisvest. Na Lieven werden respectievelijk zoon Ferdinand en kleinzoon Jean-Jacques zaakvoerders. In het topjaar 1950, ondertussen onder leiding van Pierre, telg uit de vierde generatie, telde Dierman 382 getouwen en 450 werknemers. Ferdinand was één der stichters van De Zonder Naam en Jean-Jacques speelde begin de 20ste eeuw ook een grote rol in deze vereniging. De Zonder-Naamstraat ligt niet toevallig naast deze fabriek.

Marc Baertsoen (1860-1934) werd in 1882 doctor in de rechten. Als journalist schreef hij voor La Flandre libérale en als liberaal politicus was hij vanaf 1890 achtereenvolgens Gents gemeenteraadslid en schepen. Hij werd ook voorzitter van de Gentsche Maatschappij der Werkerswoningen. Baertsoen woonde in 1909 in het gedeelte van  de Koning Albertlaan dat later Koningin Astridlaan werd genoemd. Tijdens de eerste wereldoorlog was hij van dichtbij getuige van de Duitse troepenbewegingen en het wegbrengen van de opgeëisten in het station. Als gewezen schepen van de stad was hij ook uitstekend op de hoogte van de politieke en sociale toestand. Hij publiceerde in de jaren twintig een dagboek over de oorlogsellende van de Gentse bevolking.

In de krant Volksbelang van 29 september 1900 vernemen we over Adolphe Dubois (1827-1900) het volgende. Hij studeerde in Gent rechten en behoorde tot een talentvolle groep studenten die zich toen reeds liet opmerken. In 1852 begon hij aan de Gentse Balie te werken en enkele jaren later werd hij substituut-procureur des Konings. In 1858 werd hij gemeenteraadslid. Eén van zijn eerste voorstellen was de gemeentelijke reglementen, naast in het Frans, eveneens in het Nederlands te publiceren. Dit was vooral bedoeld als tegenzet ten opzichte van een katholieke opposant, want in zijn verdere politieke carrière is van hem geen enkel taalvoorstel gekend. In 1859 verscheen in de Journal de Gand (liberaal) het bericht dat de bisschop van Mechelen aan de geestelijkheid vroeg zich buiten de politieke twisten en de kiesstrijd te houden. De katholieke pers nam dit bericht over zonder het na te kijken, maar al vlug bleek dat dit een pamflet was geschreven door Dubois. Dit schandaal dwong hem om af te treden en terug aan de balie te komen. In 1863 werd hij voorzitter van de Commissie van Burgerlijke Godshuizen en zette hij zich met hart en ziel achter projecten zoals het Bijlokeziekenhuis, het Kuldershuis en het Lousberggesticht. Hij was ook een groot kenner van de Franse literatuur en taal, in die mate dat Littré, de samensteller van het befaamde woordenboek, hem noemt in zijn voorwoord. Hij bleef ongehuwd en het waren zijn neven die 2000 frank stortten voor het eerste huis.

Justin Anglade (?-?) was landmeter en ontvanger voor de stad Gent. Hij woonde op de Predikherenkaai 1, tegen de Sint Michielsbrug. De woonst moest in 1908 plaats maken voor de nieuwe brug. Zijn naam wordt meermaals genoemd in dossiers omtrent onteigeningen in het kader van het Zollikofer-de Vigneplan dat het Zuidstation met het centrum moest verbinden. In 1853 tekende hij het plan van de Hazegraspolder in Knokke. Het testament van Mevrouw Anglade (9 maart 1908) bepaalde dat aan verschillende verenigingen 200 fr. geschonken moest worden, ten totale van 1600 fr. Het BvW oordeelde echter dat sommige organisaties geen recht hadden op legaten en eiste 1200 fr. voor zich op. Dit werd bevestigd door de Gentse gemeenteraad. De door katholieken beheerste gemeenteraad van Sint Amandsberg en de bisschop van Gent waren daar niet mee akkoord en ze brachten de zaak voor de rechter. Uiteindelijk ontving het BvW slechts twee legaten, goed voor een bedrag van 400fr.

Mevrouw J.F.J. Heremans (?-?) woonde op de Predikherenkaai  4  en was de weduwe van Jacob Frans Jan Heremans (1825-1884). Afkomstig uit Antwerpen startte Heremans zijn carrière aan het Gentse Atheneum aan de Ottogracht. Later werd hij lector Nederlands aan de Universiteit. Op de Ottogracht stichtte hij een “taalminnend gezelschap” dat met hem verhuisde naar de Universiteit waar het de naam ’t Zal Wel Gaan kreeg.  Als liberaal politicus werd Heremans in 1870 provincieraadslid van Oost-Vlaanderen, waar hij de eerste was die in het Nederlands het woord nam. In 1875 werd hij Gents gemeenteraadslid en van 1880 tot 1882 schepen van Onderwijs. In die hoedanigheid richtte hij meerdere scholen op.

Ernest Lacquet (1845-1907) woonde op de Groentemarkt 3 (de huidige mosterdwinkel Tierenteyn-Verlent) en daarna in de Hoogpoort 10. Hij was gehuwd met weduwe Adelaïde Tierenteyn-Verlent. In de Wegwijzer van Gent, een repertorium van handelaars en ambtenaren, vinden we in 1890 zijn naam op verschillende plaatsen. Samen met architect Joseph De Waele en Prosper Claeys was hij lid van de “Stedelijke Commissie voor Bewaring van Praal-, Gedenk-, en Kunststukken (voorloper van de Stedelijke Commissie voor Monumenten en Landschappen) en in die hoedanigheid lag hij ook mee aan basis van de oprichting van het Stedelijk  Oudheidkundig Museum in het Caermersklooster in de Lange Steenstraat. Deze collectie zou later verhuizen naar de Bijlokeabdij en  zo aan de basis liggen van het STA°M. We vinden ook zijn naam als archivaris van de “ Cercle de Flore et Pomone”, een vereniging van bloemen- en fruittelers gevestigd in het Hotel de Vienne, Korenmarkt. Hij schreef meerdere bijdragen over oude voorwerpen die verschenen in de Inventaire archéologique de Gand. Ze worden regelmatig in vertaling in Ghendtsche Tydinghen overgenomen.

Joseph De Waele (1844-1910) woonde in de Citadellaan 67 en later op de Coupure 93. Zoals gemeld was hij lid van de voorloper van de Stedelijke Commissie voor Monumenten. Hij  gaf les bouwkunde aan de Koninklijke  Academie en was de architect van de renovatie van het Gravensteen, de Lakenhalle en het Korenmetershuis, Ook ontwierp hj de plannen van verschillende kastelen buiten Gent. Hij was medestichter van Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent. 

Gustave Van Alleynes werd geboren in Ieper (1829) en stierf in Gent (1910). Hij woonde in de Begijnhoflaan 26. Zijn echtgenote Justine De Roo, geboren in 1834 in Gent, was eerst gehuwd met Karel Van Leynseele (1827-1868). Zij overleed vier jaar na haar tweede echtgenoot en een groot deel van het fortuin ging naar de familieleden Van Leynseele in Kortrijk. Niettemin legateerde de weduwe 6000 fr. aan het BvW met de bepaling dat deze som besteed moest worden aan een huisje voor gehuwde ouderlingen.  De verslagen in verband met deze gift leren ons dat het BvW op dat ogenblik reeds 55 huisjes gebouwd had. De benoeming van Van Alleynes als rechter ging gepaard met heel wat politieke strubbelingen, typisch voor die tijd. Hij publiceerde in binnen- en buitenland vooral in verband met handelsrecht. Een specialiteit van hem waren koopvernietigende (verborgen) gebreken bij paarden.

De Wegwijzer van Gent  van 1890 vermeldt Auguste Neirynck (1847-1912) als behanger, en neemt publiciteit op van “A. Neirynck,  Ameublement de Style,  Tapisserie et Décoration Intérieure”, Veldstraat 58 in Gent. Bij zijn overlijden schonk hij de voor die tijd aanzienlijke som van 25.000 frank aan het BvW. Hij had geen kinderen en bepaalde testamentair dat geen van zijn broers of zusters konden aanspraak maken op enige erfenis.

Céline Thomas ( 1842- 1905) was ongehuwd en woonde bij haar overlijden in de Prinsenstraat 31 (nu Simon de Mirabellostraat). Haar testament is een document van belang. Ze vroeg om in de familiegrafkelder bij haar broers begraven te worden in Sint-Amandsberg. Een eerste klasse lijkkoets bespannen met twee paarden moest haar lichaam daarheen voeren. Ze bepaalde dat bij haar overlijden 100 missen zouden gelezen worden en 1000 broden uitgedeeld aan de armen. Daarna zouden per jaar 30 missen gelezen worden, en op de verjaardagen van haar overlijden 500 broden uitgedeeld, dit gedurende 30 jaar. De dienstmeid en knecht kregen haar huis, de inboedel inclusief het goudwerk en de wijnen in gebruik voor 30 jaar. Ze moesten voor de honden zorgen en voor het paard, maar dat laatste mocht geen zware arbeid meer leveren, zijnde het trekken van de “voiture” (de koets). Hiervoor kregen de twee bedienden elk een jaarlijkse vergoeding  van 1800 fr. als loon, 1500 fr. voor onderhoud van het huis, 700 fr. voor de honden en 1500 fr. voor het paard. De meid zou het graf moeten onderhouden.  De rest van het fortuin van Céline ging naar het BvW voor het bouwen van huisjes voor gehuwde ouderlingen. Die rest was niet minnetjes: een twintigtal eigendommen op 29 ha grond inde stad ter waarde van 177.000 fr. Uiteraard moest  deze gift aanvaard worden door de staat, wat vastgelegd werd door  eenKB van 10 mei 1906, getekend door Leopold II in Parijs. De Wegwijzer van Gent 1890 vermeldt de brouwers Thomas C. en A. in de Prinsenstraat. Haar broer Achille overleed in 1897, pas 50 jaar oud.

Marie Louise Nuytten (1842-1903) was de weduwe van Charles de Linge en echtgenote van Louis Remi Van Destel die ze op 22 oktober 1898 huwde. Ut haar testament bewaard in de archieven van het OCMW vernemen we dat zij 2000 frank schenkt aan het BvW voor de bouw van een huis voor “gehuwden menschen in de nood”. De Wegwijzer van Gent van 1890 vermeldt een Karel De Linge, huisschilder in de Karpelstraat 2 te Gent

Melle Christine Broekhans (1825-1910) was de zus van August Broekhans, gemeenteraadslid van 1888 tot 1895. August overleed in 1904. Hun vader was aannemer van publieke werken, een zaak die door August werd overgenomen. Beide waren niet gehuwd zodat het familiefortuin naar goede werken ging. 

Karel De Clercq (1834-1900) studeerde rechten en wijsbegeerte. Hij was lid van ’t Zal Wel Gaan en schreef mooie gedichten en verhalen in het jaarboek van de vereniging. Hoewel veel van zijn liberale vrienden aandrongen om in de gemeenteraad of de provincieraad te zetelen weigerde hij. Wel werd hij lid van de onderwijscommissie en ageerde tegen de verfransing in het stadsonderwijs. Vanaf 1864 was hij armmeester en zo werd hij dan ook lid van het BvW vanaf 1893. Zijn leermeester prof. Heremans en zijn vriend Toni Bergmans vroegen hem om opnieuw de pen op te nemen, maar ook dat weigerde hij. Enkel na de Frans-Duitse oorlog van 1870 schreef hij een reeks artikelen in de Flandre Libérale.

August Van Impe (?-?) woonde in de Begijnhoflaan 99 en was Algemeen Opzichter der Goederen en Werken der Burgerlijke Godshuizen van Gent. Hij zetelde in die commissie samen met Adolphe Du Bois.

Pierre (Pieter) De Winter (?-?) was broodbakker in de Sint Pietersnieuwstraat 154 op de hoek met het Sint-Pietersplein. Op 10 mei 1906 ontving de Zonder Naam Niet Zonder Hart een gift van 2000 frank van hem voor de bouw van een huis voor “conjoints indigents”. In die tijd werd bij wijze van hulp veelal brood uitgedeeld aan de armen. Wellicht ontving hij regelmatig bestellingen daarvoor en is dat de uitleg voor de schenking die hij deed.

 Karel Brullez (1830 – 1904) was handelsreiziger en woonde in de Brabantdam 2. Even verder in nr 12 woonden zijn broers Edouard en Jules die er haarkappers waren. In de Korte Dagsteeg was ook een lingeriewinkel van J. Brullez. In zijn testament van 1903 laat Karel Brullez de som van 9000 frank na “om drie huizen te bouwen voor gehuwde ouderlingen die in nood verkeren. Elk huis moest een naamplaat dragen. Slechts één huis draagt echter zijn naam. Het huis EMMA (in grote letters op de gedenkplaat) staat naast het zijne. Dit is het grote vraagteken van deze straat: wie was Emma? Was Karel Brullez daarbij betrokken? Hij overleed ongehuwd, maar zijn testament zegt niets over een Emma

Gustaaf Van Loo (1831-1897) woonde volgens de Wegwijzer van Gent - 1890 in het huis Drapstraat 3 en hij was afgevaardigde van  de Fransche Weldadigheid Maatschappij, met zetel in Hotel De Ster op de  Korenmarkt. Hij zetelde in de gemeenteraad van 1883 tot 1895. Maar in 1904 wordt Gustaaf genoemd in verslagen van het BvW. Blijkbaar hebben we hier te doen met twee naamgenoten. We konden we niet achterhalen wie de van beide de financier was van het huisje.

A la mémoire de Mr Henri Troch en A la mémoire de MelleVictorine Troch zijn de inscripties op twee gedenkplaten van sponsors waarover we nog geen nadere gegevens vonden. Ook het aanschrijven van verschillende naamgenoten gaf geen resultaat. De verschillende jaargangen van de Wegwijzer van Gent leveren evenmin informatie op. We vermoeden dat beide Trochs in een randgemeente woonden, maar toch contacten hadden met het Gentse Bureau van Weldadigheid.

 

Pierre Van Cleven

Met dank aan de mensen van het Ugent Archief, het Liberaal Archief, de Zwarte Doos en het OCMW archief. Alsook aan dochter Fanny en Mark Rummens.

 

Onderschrift

Wie was EMMA?